woensdag 26 september 2007

1895

In januari 1895 huwt Dirk Hendrik de Vries met Charlotte Meijer, de vrouw die hij in een persoonlijke brief aan zijn oudste zoon zou omschrijven als "het meisje waar ik eigenlijk altijd verliefd op ben geweest".

*****************

Hotel Bellevue, Potsdamerplatz

Berlin, 22 Januari 1895.

L.M. Onnoodig U te zeggen dat wij het beiden uitstekend maken. Ook met het weder treffen wij het best. Vandaag is het een prachtige winterdag, dien we gebruikten om een tochtje naar Charlottenburg te maken. Ook vrijdag in Nijmegen was het heerlijk weer; Zaterdagavond waren we te Hannover en bleven er zondag; dien dag en gisteren was het echter, als ik mij goed herinner, minder goed; regen etc. Wanneer wij terugkomen is nog niet zeker, daar het rolletje nog strekt; zullen het U in tijds melden. Wij zijn gisteren verhuisd en hebben nu een onderkomen gevonden....neen, maar zoo gezellig! Wij hopen dat U allen het goed maakt
Uw liefh. kinderen
L+D
*******************

Berlijn, 26 Jan. 1895

Hiermede de mededeeling dat wij Maandagavond met den trein van 8.43 aankomen en dan een rijtuig aan het station nemen, en direct naar U toe rijden. L. schrijft het ook nog naar huis; misschien zien wij C+H wel bij U? Morgen is de Keizer jarig, en op dringend verzoek van Z.M. blijven wij dan nog hier (gaan dus niet naar Dresden) om dien te helpen vie­ren. Vele groeten aan allen
Uwe liefh.
L+D.
************************
(brief van Lotje)

Verlengde Vondelstraat 45

Amsterdam, 5 Februari 1895

Lieve Moeder,

Bij onze terugkomst van de Stadhouderskade vond ik Uw brief­kaart waarvoor ik U hartelijk dank. 't Spijt me erg, dat ik U te vergeefs naar 't band heb laten zoeken, ik ben er toch zo zeker van, dat ik 't met 't merkkatoen in 't kaartjesdoosje heb gelegd, ik begrijp er niets van, dat 't er niet is.
Doet U echter geen moeite om ander band te laten halen, ik kom toch weer spoedig bij U en dan breng ik een ander stukje mee. Vanmiddag hebben wij U een pak kleeren gezonden en lieten er bij-zeggen, of U dat, wat ik niet gebruiken kon, maar op zijde wildet leggen, dan zou 't wel weer teruggehaald worden; heeft Uw Anna die boodschap overgbracht? Hoe is Jetty 't tochtje naar Ouderkerk bekomen? Nu, lieve Moeder, tot ziens, veel groeten van Dirk en Uwe liefhebbende Lotje.

**************************
hôtel Victoria Bâle

Basel 4 Maart 1895

L.M. Heden avond om 8 uur zijn wij hier aangekomen, en gaan morgenochtend reeds om 7.30 door naar Milaan. Vanochtend om 9.45 gingen wij eerst uit Keulen, gisterenavond waren wij beiden erg vermoeid en op van de slaap. L. houdt zich anders kapitaal; gelukkig! Hier sneeuwde het vanavond nog toen we uit de trein kwamen; wanneer zullen wij eens wat milder temperatu­ren bekomen? U weet zeker dat in Bussum de heele familie aan den trein was? Veel groeten aan allen
Uw liefh.
D+L.
*****************

Genua 6 Maart 1895

L.M. Heden middag om 6.10 zijn wij hier aangekomen en zagen uit den trein de "Regentes" liggen. Wij gaan morgenmid­dag om 1 uur aan boord en om 3 uur in zee. We hadden vandaag een prach­tige ochtend in Milaan, prachtig weder doch erg koud. Over­al in Italië ligt de sneeuw nog (behalve hier in Genua) & herin­nert men zich niet zulk een lange winter gehad te hebben. In Milaan vroor het erg. De reis door Zwitserland was éénig mooi. Vol­gens ervaren medereizigers troffen wij een exceptio­neele mooien zonnigen dag, daarbij alles dik met sneeuw; Rigi, Pila­tus, alles was duidelijk te zien. Het was veel mooier dan in den zomer. In Milaan hebben wij de kathedraal beklommen, het laatste eindje had slechts een ijzeren balustrade; erg grieze­lig hoewel niet gevaarlijk, dat was iets voor Jettie geweest. Bij den agent vonden wij reeds vanavond verschillende brie­ven. Misschien vinden wij morgen aan boord nog meer. Uit Port Said hoort U meer van ons.
Wij zonden U een doos met viooltjes als groet uit Italië. Wilt U s.v.p. de familie uit Bussum hartelijk van ons groeten en ontvangt U met Jettie een hartelijken zoen van Uwe liefh. kinderen

D+L
************

a/b S.S. "Koningin-Regentes"

11 Maart 1895

Lieve Beste Moeder,

Donderdagmiddag aan boord komende, werden wij aangenaam ver­rast door de brieven van U en van Jettie. Behalve die, die wij den avond te voren reeds bij den agent in ontvangst geno­men hadden, vonden wij er nog van Herman, Cato, Lida, Seyden­zaal en eene briefkaart van Gerarda, dus eene heele collectie, die ons een prettig welkom aan boord toeriep. Toen de trap al opgeheschen was, en wij over de verschansing leunden, zagen wij opeens in een roeibootje Mevr. en Mijnh. Rehbock met hun zoon, die ons expres ook nog eens goede reis kwamen toeroe­pen.

Des morgens in Genua was het een prachtige dag; in de zon al een beetje warm, doch overigens flink koud. We waren niet al te vroeg opgestaan, en namen toen een rijtuig naar het "Campo Santo" (kerkhof) dat eene ware verzameling van meester­stukken van beeldhouwkunst was. Daarna hadden wij nog juist den tijd om te dejeuneeren, wat vruchten te koopen en natuur­lijk! een paar boodschappen te doen, en kwamen toen juist een half uur voor het vertrek aan boord. Lotje begon dadelijk de koffers uit te pakken, en alles op zijne plaats in de laden te leggen. Ze heeft nu eenmaal de manie van het opredderen, doch toen dit tegen het eten was afgeloopen, ging ze ook dadelijk naar bed. Dit was heel verstandig want er kwam een zwaare hoofdpijn opzetten; geen wonder, na al die inspanning van de laatste dagen, en het onrustig slapen in de Italiaansche hotels. Zee­ziekte was het gelukkig niet, doch de beweging van het schip was er niet vreemd aan. Den volgenden ochtend haalde ik haar er uit, en wandelden wij op het dek een beetje, doch de hoofd­pijn was nog niet over, en zij ging dus maar weer naar de Koets-coupé. Den daarop volgenden dag werden wij reeds om 6 uur gewekt, want wij zouden de Straat Messina -tusschen Italië en Sicilië- passeeren, een van de mooiste passages in Europa. Ze had heerlijk geslapen, voelde zich lekker frisch, en om half zeven stonden wij dan ook op de brug. Het duurde den heelen dag, dat ze zich lekker voelde, totdat het schip meer en meer begon te stampen en te schommelen.... en Mevrouw spoedig in eenen toestand was, dat de heele wereld haar te veel en zij te veel voor de wereld was. Aan dergelijke situa­ties komt soms echter op het onverwachtste een einde; dan is alles weer zonneschijn en voorspoed, tot dat soms pardoes op eens weer de duisternis invalt. Zoo beleven wij op het oogen­blik de ups en downs van het leven op zee; himmelhoch jaüch­zend, zum Tode betrübt, en zijn wat het moment betreft, zoowat in een tusschenperiode van kalme berusting. U begrijpt echter wel, dat dit de reactie is na die buitengewone dagen die wij beleefd hebben. De rust, het vele slapen doen echter veel goed, en daar Lotje nog niet zeeziek in de echte beteeke­nis van het woord is geweest, twijfel ik niet, of het zal verder wel gaan. Niemand kan tenslotte zich aan den invloed van de heerlijke zeelucht onttrekken; bij den een is de over­gang wat moeilijker dan bij den ander. Ikzelf voel mij, als altijd, heel lekker aan boord, voer niets uit, en houd mij voorshands alleen bezig met eten, slapen en kissebissen.
Het gezelschap lijkt mij wel aardig toe, hoewel ik mij er thans niet zooveel meer mee bemoei als vroeger. Onze hut is eene heerlijkheid; als wij die niet hadden, ben ik bang, dat Lotje erg zeeziek zou zijn. Ze ligt nu boven zoo heerlijk kalm en ongestoord. Er is eene heel lieve oude dame aan boord, Mevr. Serlé, die met haar dochter, Mevr. Groll & twee kinderen mede naar Indië gaat; weliswaar slechts voor een paar jaar, doch toch nog een heele onderneming voor iemand in de zestig. Wel is ze reeds vroeger in Indië geweest, doch was nu reeds 30 jaar achter elkander in Holland. Over mij aan tafel zit Mevr. Companjen, vroeger genaamd Evelina Proes, een onbeduidend schepseltje, die echter veel opgewektheid en een constanten eetlust ontplooit. Dan zijn er nog de families Arntzenius, Mulder en Kern (Kapt. v.d. artillerie) eenige losloopende onderwijzeressen en andere dames, verschillende jongelui, die vastbesloten zijn, spoedig in Indië fortuin te maken; en nog eenige families, waarvan niet veel bizonders te zeggen valt. U begrijpt, dat wij ons er nog niet veel mede bemoeid hebben; ons kamertje ziet er, ook bij avond, met electrisch licht, zoo gezellig uit.
Morgenmiddag zijn wij te Port Said, en dan gaat deze op de post. Dan bestaat er geen gelegenheid meer U wat toe te zenden vóór Padang waar we den 3en April hopen te komen, dus U moet een heelen tijd geduld hebben. Intusschen zijn wij dan in de warmte gekomen; ik verlang er erg naar; het is nu nog flink koud en kan men zonder jas eigenlijk niet aan dek zitten. Wij waren in den laatsten tijd veel met onze gedachten bij U allen, en hoe goed en verstandig ons gaan naar Indië ook is, toch kostte ook ons het afscheid veel. Enfin! de tijd gaat zoo gauw voorbij; wij zijn allen, met U aan het hoofd, nog jong, en voor U het weet zijn we weer terug.
Den tweeden dag aan boord, Lotje haar hoofdpijndag, was den 8en Maart, den verjaardag van hare Mama, een dag van devote herinnering, en had ze nog nooit verzuimd op dien dag het graf te bezoeken...
Het voorjaar zal nu spoedig aanbreken, en daarmede voor U ook weer een tijd van levendigheid en bereddering. Wij stellen ons voor hoe U in Uw tuintje aan het werk zult zijn, om al de bloemen en planten te verzorgen. Nu, lieve Moeder, houdt U goed. Wilt U Hanna, Jettie en de Bussummers over ons inlich­ten. Lida krijgt nog wel een briefkaart ten antwoord. Wij zijn in gedachten veel bij U. Met een hartelijken zoen Uwe liefh. kinderen

D+L

Er is nòg een jongentje aan boord, dat Dikkie heet.
**********************

a/b S.S. "koningin Regentes"
Indische Oceaan

26 Maart 1895

Lieve beste Moeder,

Gisteren passeerden we Point de Galle op Ceylon en werd er naar den wal geseind, zoodat U reeds gisteren in den krant hebt kunnen lezen, waar we waren, en dat alles wel aan boord was. Na Port Said is de reis veel aangenamer geweest, de kou raakten we kwijt, en noch in het Suez-kanaal, noch in de Roode Zee was de hitte bizonder erg, ja van groote hitte was eigen­lijk in het geheel geen sprake, zoodat wij 't in onze heerlij­ke dekhut best konden uithouden. Gelukkig namen we tegelijk met Europa ook van de zeeziekte afscheid, en heeft mijn lieve vrouw verder daarvan geen last gehad. Ik voor mij geloof ook niet, dat dit van de zee gekomen is, doch wel door reactie, vermoeidheid en een beetje koorts. In Port-Said zijn we heel leuk met zijn beidjes uit geweest, en, natuurlijk, hebben we er weer boodschappen gedaan! Voor menschen die van afdingen en van marchandeeren houden, is dat land een eldorado. De vaart door het kanaal was zeer voorspoedig en zooals ik reeds zei, in de Roode Zee de hitte volstrekt niet hinderlijk. De Indi­sche Oceaan is bizonder kalm, slechts een enkele keer wat hooge deining, zoodat het schip aardig stampte en slingerde, maar Lotje is nu al zoo'n echt zeemensch geworden dat ze nog elken keer aan tafel kwam. We hebben hier een paar erg warme dagen gehad; nu hebben de heeren der schepping hier in, zooals altijd, weer een heelen boel voor, n.l. dat ze zoowat alles kunnen uitlaten. De dames hebben hier echter afgespro­ken, niet in Sarong en kabaai te verschijnen, zoodat ze heel wat onnood­ige ballast bij zich hielden, en aardig zaten te puffen. Aan Lotje kostte die drukkende warmte een hoofdpijn­dag; geen wonder bij al die snelle overgangen. Bij de intrede van de warmte kregen we 's middags ook de rijsttafel en dat geeft een prettige afwisseling bij den anders nogal zwaren kost, dien men hier krijgt. Wij behooren anders gelukkig onder de gezon­den, wat blijkt uit ons beider constante eet­lust, en... de eeuwige einden die wij afslapen. Blijkbaar was er in den laatsten tijd achterstand! Overigens bemerkt men aan boord maar al te veel de gevolgen van die onnatuurlijke stren­ge winter; bij de meeste lui kwamen zware verkoudheden met koorts los; het was een gehoest en genies, dat je er naar van werd; er werd gezegd dat er eene soort van influenza-infec­tie aan boord was, en de dokter had het voor een scheepsdokter werke­lijk druk. Daaraan hebben we gelukkig niet medegedaan, het warme klimaat werkt nu reeds gunstig op die ziekte.
Wat we anders zoo'n heele dag doen? Wel, die is eigenlijk om vóórdat je het weet. Het ontbijt blijft slechts tot 9 uur op tafel staan en wij komen natuurlijk eerst op het laatste nippertje; we hebben dan al eerst een lekker bad genomen. Om 12 uur is de lunch en die paar uurtjes daartusschen gaan heel gauw om met brieven schrijven, een beetje leezen of zoo, of met een spelletje tric-trac, waar Lotje, net als Hanna, vuur en vlam voor is. Ze gooit bijna even gelukkig als Hanna, zoodat het mij heel wat kost, om haar de baas te blijven, en te winnen! Na de lunch blijven we op dek nog een beetje zitten praten, en dan retireert mijnheer zich, heel dikwijls gevolgd door Mevrouw, omdat het in de hut zoo lekker luchtig is. Om 6 uur is het diner, en als U nu rekent, wat er al die dien tusschentijd gedaan moet worden: gekleed naar het diner, geschoren, gewandeld, gepraat, soms een spelletje, dan be­grijpt U, dat die middag ook al weer in een wip om is. Na het diner komt eigenlijk de tijd voor gezelligheid en conversa­tie. Nu is het een eigenaardig verschijnsel bij pas getrouwde lui, dat ze heel weinig om conversatie geven. Ik las gisteren in een Engelsch magazine een verhaaltje over den Niagara Water­val, en een juffrouw zei, dat ze het altijd zoo heerlijk vond om daarheen te gaan, om dan de vele paartjes te bespie­den, die altijd daarheen hun huwelijksreis maken. Maar hoe zie je dan dat het pasgetrouwde lui zijn? werd er gevraagd, en toen zei die scherpe opmerkster: omdat ze niets tegen elkander zeggen! Zoo'n suf paar zijn wij nu niet; integendeel, we doen ons in gezelschap heel deftig voor; (ik zal U maar niet ver­tellen hoe vreeselijk kinderachtig Lotje kan zijn als er geen menschen bij zijn) maar toch hebben wij ons niet al te veel met de andere lui bemoeid. Een uitzondering maakt hierop de oude mevrouw Serlé, en haar dochter, mevrouw Groll met 2 zoontjes, die naar haar man op Java trekt. Dit zijn heel aardige lui, en wij vormen met hen een soort van clubje, dat dikwijls bij elkaar zit. Het is anders een gekke positie, zoo'n pasgetrouwd man, die hierin nog niet veel ondervinding heeft. Onder de heeren voel je je niet recht meer thuis; als je met hen zit te boomen, dan heb je eigenlijk een gevoel, alsof je er niet bij hoort. Maar nog gekker is 't, als je vrouw met dames aan den gang is. Er bij gaan zitten, gaat toch eigenlijk niet, want ze hebben het dan meestal over dingen, die je heelemaal niet interesseeren (?). En zoo kan het dan wel eens gebeuren, dat je ineens met je ziel onder den arm staat.
Dan is er nog een vreemde positie, en dat is, als de een of andere jongedame behoefte heeft om aan je vrouw confiden­ties te doen, en je zoo half en half weggekeken wordt. Zoo is hier een Engelsche Miss, die er een heele serie hartsgeheimen op na houdt en die ze absoluut van tijd tot tijd eens tegen Lotje moet luchten. Nu, U begrijpt, dan moet je je fortuin maar zoeken. Het gekke van de zaak is, dat die juffrouw een beminde heeft, en dat ze nu heeft bekend, dat die.... zooveel op Uw zoon lijkt. Dat geeft nu zoo'n innig gevoel, en ik denk dik­wijls, of ik haar niet gelukkig zou kunnen maken, only by smiling at her.
Onder het gezelschap aan boord is anders heel weinig aanslui­ting, en voor algemeen amusement wordt zoo wat niets gedaan. Misschien komt dat wel omdat ééne dame nog altijd ziek in de hut ligt, en niet veel drukte kan verdragen. Noch kap­tein noch administrateur zijn er overigens de lui naar, om iets voor 't Algemeen te doen. Zooals ik U reeds schreef is onze overbuur aan tafel de Mevrouw die voorheen Evelina Proes genaamd was. Ze is niet op haar mondje gevallen, en weet de conversatie druk gaande de houden. Ik ben overtuigd, dat ze deze reis "dol" vindt, ze heeft het anders niet gemakkelijk, want er zitten in haar buurt niet minder dan zes heeren die ze heeft te staan; het gaat haar anders best af.
We zullen blij zijn, als we goed & wel op Java op reis zijn. Ik wil U anders wel bekennen, dat deze periode van absoluut niets doen op mij heerlijk heeft gewerkt, en dat dit ook voor Lotje heel goed is geweest. Ze mag nog zoo sterk zijn, maar na een periode als de laatste maanden, komt iemand wel een beetje rust toe. Het meeste verlangen wij, om eens heelemaal en een heelen tijd met elkander alleen te zijn. Hier aan boord is het 't ware niet; en al zegt men nu, dat jongge­trouwde lui niets tegen elkaar zeggen, dat lijkt maar zoo.
Ik behoef U niet te zeggen, hoe heel anders de toekomst er voor mij uitziet dan bij mijn voorige reis. Doch al wilde ik dit, dan zou ik toch geen woorden kunnen vinden om de volheid van mijn geluk te beschrijven.
Jettie krijgt nog een afzonderlijk episteltje; aan de andere broers en zusters wilt U wel onze hartelijke groeten overbren­gen, en ontvangt U zelf een flinken zoen van Uw liefh.
Dirk
*********************************


Buitenzorg, 10 April 1895

Lieve Beste Moeder,

Onzen brief uit Padang zult U zeker ontvangen hebben, en verder uit de krant de behouden aankomst van de "Regentes" te Batavia hebben vernomen. Te Batavia was het te druk en te warm om tot schrijven te komen, en daarom hebben wij gewacht totdat wij in dit heerlijke bergklimaat zijn aangeland. Ik zal U maar naar volgorde van onze wedervaren verslag doen.
Te Padang, waar wij in den vroegen ochtend aankwamen, werden wij afgehaald door de twee heeren Veth, die hun rijtuig en hun huis tot onze beschikking kwamen stellen. U begrijpt, hoe dankbaar wij waren, na de eentoonigheid met de zee, weer groen & boomen & bergen te zien, te meer nu dit de mooie natuur van Padang was. Deze plaats maakt direct een gunstigen indruk, en gaf dit voor Lotje een prettige entree in Insulin­de. Ze was erg blij, weer eens vasten grond onder de voeten te hebben, en van de onaangenamen bewegingen van de boot bevrijd te zijn. We brachten er een aangenamen dag door, en bleven er één dag logeeren, daar we den volgenden ochtend vroeg weer aan boord moesten zijn. 's Avonds maakten we in het Vethsche rijtuig met zijn tweeën een heerlijken rijtoer. Ook het heer­lijke bad -aan boord moet dit altijd met zoutwater gebeuren- was een genot, en zoo keerden we erg opgefrischt weer aan boord terug. Die gastvrije en hartelijke ontvangst bij de eerste komst in Indië geven altijd een prettige gewaarwording.
Te Batavia was het niet minder. Op Padang hadden we reeds een brief ontvangen van Mevr. Godefroy (geboren Jeanne Dank­mey­er) een schoolvriendin van Lotje, die ons te logeeren vroeg, en wat wij dankbaar aannamen. Bij aankomst te Tandjok Priong, 's morgens vroeg, vonden wij aan de kade ook Dolf Pino met en benevens gezegde Mevr. Godefroy en hare twee zoons. Zoo werden wij in optocht gebracht naar hare heerlijke woning op het Koningsplein, waar wij al spoedig in een aardig paviljoen­tje geïnstalleerd waren. Hier hebben wij het een kleine week uitgehouden, en inmiddels van Batavia zoo veel mogelijk ge­zien. 's Morgens was ik veel voor zaken in de stad, en vermoed ik, dat Lotje dan ingewijd werd in de geheimen van de Indische huishouding, etc. Trouwens met haar aangeboren scherpzinnig­heid komt ze daar al gauw achter. De heer des huizes is dokter en heeft een erg drukken werkkring.
Lotje heeft het te Batavia erg met de warmte te kwaad gehad. Nu, dat is meestal zoo in het begin. Men maakt zich dan nog te druk, of is nog te warm gekleed, enfin, men weet nog niet zoo precies hoe het aan te leggen om zoo weinig mogelijk last van de hitte te hebben. Dat werkte natuurlijk op het gestel, zoodat ik maar eens onzen gastheer, die toch dokter is, in den arm genomen heb, en die heeft haar toen (men zou haast zeggen à la juffr. Midd.) door een laxeerdrankje weer opgeknapt. Te Batavia vonden wij nog een telegram van Kol. Bouwman uit Soerabaja, om ons daar te logeeren te vragen, en een brief van Swaab uit Ngawi voor hetzelfde, zoodat wij overal hier op Java Anhaltspunkte bij familie vinden.
Wij denken hier nog een dag of vijf in de Preanger te blijven. Kon het maar overal in Indië zulk een klimaat zijn!
Nu zitten wij hier in de achtergalerij van het Hôtel "Belle­vue" (dat zijn naam werkelijk met eere draagt) het is 's avonds 7 uur, en dus donker; we hebben een vierkante tafel; uit onze kamer hierheen gesjouwd en zitten nu, met de lamp tusschen ons in, over elkaar te schrijven. Wij zitten geheel vrij, daar ieder apartement zijn afzonderlijke galerij heeft. Mevrouw mijn gemalin heeft zich in sarong en kabaai gestoken; dit doet zij nu geregeld, als de tijd van den dag niet mede­brengt, dat zij gekleed is. Het is in dit klimaat bepaald noodig, anders ben ik het heelemaal met haar eens, dat zoo'n aardig japonnetje haar beter staat, dan deze Indische dracht. Straks komt de maan op, en dan hebben wij een prachtig verge­zicht op de Salak, een van de hoogste bergen van de Preanger. Het hotel staat vrij hoog boven den beganen grond, en onder ons loopt de rivier. Dit voortdurende ruischen is een heerlijk geluid, het brengt iemand zoo geheel tot kalmte en aangenaam gepeins; het is een frissche berglucht, geen idee van kilheid of guurheid, doch ook niet zoo warm, dat men voortdurend in het zweet zijn aanzijns zich bevindt. Juist een plekje voor jongelui op hun huwelijksreis. Er was dan ook zoo'n paartje vanochtend in het hotel. Menschen die al zoo lang getrouwd zijn, zooals wij, kunt U begrijpen, zien glimlachend op zulke luidjes neer!
Morgen ochtend gaan we van hier met een karretje, de Poentjak, een hooge berg-passage over naar Sindanglaja, waar het lekker koud is. Den volgenden dag met den Spoor verder naar Garoet, waar we drie dagen denken te blijven, om vandaar uitstapjes in de buurt te maken, en dan successieve­lijk met de Spoor verder naar Semarang en Soerabaja. Den 1en Mei gaan we daar op de boot en hopen dan den 17e Mei te Menado aan te komen. Alweer een 17e!
U begrijpt hoe dikwijls wij het over U allen hebben en hoe wij naar Uwe brieven verlangen, die wij eerst te Soerabaja kunnen verwachten. Vooral voor Lotje hoop ik spoedig tijding te krijgen hoe het met Herman en Cato gegaan is; het vervult haar steeds en mij ook, doch wij kunnen er hier nu toch niets aan doen, en moeten den verderen loop kalm aan den natuurlij­ken gang van zaken overlaten. Just Swaab, Oom van Moederskant, gaat de volgende maand met verlof naar Holland; dit doet ons voor Cato veel pleizier.
Hier ontving ik verschillende brieven uit Menado van Koopmans. Daar gaat gelukkig alles goed en marcheeren de zaken naar wensch. Welk een ommekeer in die drie jaar! Ook te Bata­via kan ik nog nuttig bezig zijn, en eenige geschikte regelin­gen treffen; (bij de Paketvaart kreeg ik uit pure vriendschap 30% reductie op onze passage naar Menado!) Zoo zien wij niets dan "bright prospects" vóór ons; mogen wij het geluk hebben, die zoo veel mogelijk te zien verwezenlijkt en mogen wij er met bescheidenheid van genieten.
Veel zijn wij in gedachten met U, lieve Moeder! en is de grootste schaduwzijde van ons geluk, dat U en de anderen er geen getuige van kunt zijn. Nu, die tijd zal ook wel weer omkomen en dan zijn wij ook voor goed te zamen. Met een harte­lijken zoen, Uw liefh.
Dirk.
***********************

Soerabaja 30 April 1895

Lieve Moeder,

Bij den brief van Lotje, waaruit U ons wedervaren sinds de laatste briefkaart zult vernemen, wil ik nog een enkel woord­je voegen. Later weer een langeren brief, maar in de weinige dagen dat we hier zijn, hebben we zoo veel te koopen en heb ik het zoo druk, dat er werkelijk voor lange brieven niet veel tijd overblijft.
Lotje houdt zich heel flink in deze drukke en bizondere om­standigheden. Van tijd tot tijd wordt haar wel eens de hitte te machtig, maar wat is die overgang ook plotseling en kolos­saal. Daarbij zijn wij -hoe prettig het logeeren bij familie ook is- eigenlijk nooit eens geheel met zijn beidjes alleen en op ons gemak, doch steeds in de wel hartelijke doch tevens roezige omgeving van eene Indische familie. Daarbij dat eeuwi­ge in- en uitpakken, en scharrelen, om met het goed toe te komen enz. enz. Dit alles maakt dat wij er bepaald naar snak­ken eens in ons eigen huis te komen, en dat ik vooral voor mijn lieve, moedige vrouw ernaar verlang, dat ze weer eens een geregelde huishouding en in haar eigen omgeving komt.
Enfin, nog een groote 14 dagen en dan zijn wij te Menado en dan ook spoedig in ons eigen "sweet home".
Gelukkig dat wij ook te Menado een aangenamer klimaat hebben, dan hier op de hoofdplaatsen van Java, want ik moet U eerlijk bekennen dat ik blij ben, dat ik te Menado en niet hier moet wonen.
Nu, lieve Moeder het beste met U, een hartelijke zoen van Uw liefh. Zoon
Dirk
******************

Soerabaja 30 April 1895

Lieve beste Moeder

Hoewel er bijna nog twee maanden moeten verloopen, vóór de gewichtige dag van Uw verjaring daar is, zenden wij echter reeds nu onze heilgroet in zee, omdat wij in geen geval op den ochtend van Uw verjaardag willen ontbreken. U begrijpt, dat ik niets liever had gewenscht, dan dat wij dien ochtend met ons beidjes hadden kunnen komen, om U geluk te wenschen, omdat het de eerste verjaardag is die door mijn lieve beste vrouw wordt medegevierd, en zij U zoo gaarne zelf had willen omhel­zen. 't Heeft echter niet zoo kunnen zijn, doch weest U er zeker van, dat wij op den dag van Uw feest in gedachten met U zijn. En vooral weest U er zeker van, dat ook Lotje, dat Uwe nieuw verkregen dochter U groote vereering en liefde toedraagt, evenals Uwe andere kinderen. Deze gedachte maakt mij steeds gelukkig, dat wij, hoe groot de afstand ook zij, steeds één met U blijven naar hart en geest.
Maar och! de tijd gaat zoo snel, en zoo zal ook spoedig de periode daar zijn, dat de tijd der scheiding voorbij is, en wij ons verder leven dicht in elkanders nabijheid zullen doorbrengen. Als U in Amsterdam blijft, dan komen wij er zeker ook wonen. Lotje is Amsterdamsch in merg en been en er zal heel wat moeten gebeuren voor we naar een andere plaats gaan wonen. Zoo gaarne blijven we ons U voorstellen in Uwe woning aan het Sarphatipark, en hopen wij maar, dat er intus­schen geen verhuisplannen komen opzetten.
Lotje heeft U een langen brief geschreven, bestemd voor Uwe verjaring, maar ik vond het zoo jammer, dat die ca. een maand moest blijven liggen voor U hem in handen krijgt, dat ik maar beter vind hem U direct te zenden, al komt die dan ook wat te vroeg.

En nu lieve Moeder, bijgaand nog een verjaarscadeautje; we zouden zoo gaarne willen dat U dat zooveel mogelijk voor Uwe genoegen besteedde, en er eens een paar uitstapjes van maakte. Wij wenschen U een recht pleizierigen dag toe, en blijven met een hartelijke omhelzing
Uwe liefhebbende kinderen

Lotje & Dirk.
******************************

Menado 18 Mei 1895

Lieve Moeder,

Eindelijk kan ik U onze behouden aankomst te Menado berichten! Gisterenochtend om 11 uur kwamen wij hier aan; Koopmans en Pirsch kwamen ons in de sloep der M.H.V. afhalen, en thuis wachtte ons de vrouw van Koopmans af. Des middags om 5 uur reden wij naar den tuin; natuurlijk met zijn beidjes alleen. De tuin was keurig versierd; eerepoorten opgericht, ook in huis, en toen ik, eindelijk in ons huisje aangekomen, daar mijn lieve vrouw in mijn armen sloot, kan ik U niet zeggen, welk gevoel mij toen overmeesterde. Ik hoop dat de eerste indruk van huis en tuin gunstig is geweest, maar och! al was die ook minder, dan zouden wij toch nog zoo innig gelukkig zijn, nu wij eindelijk in onze eigen omgeving zijn aangeland! Nu komt de drukke tijd van alles inrichten en optuigen; wel is de "Bonanza" nog niet gearriveerd, maar wij hebben toch genoeg bij ons, om al te kunnen beginnen. Te Soerabaja en op Ngawi bij Swaab hebben wij ons meubilair gekocht. Keurig netjes; ik wou dat U eens een kijkje kondt nemen.
Te "Banda" zijn wij aan boord van de "Bonanza" geweest; U begrijpt hoe treffend het wederzien met de -inmiddels flink gegroeide- drie lievelingen was.
Hier verwachtten wij geen brieven daar wij ze reeds te Soera­baja hadden ontvangen. Ze waren er dan ook niet, behalve een brief uit Berlijn, uit Hôtel Bristol; ik zat mij stuk te praktiseeren, wat dat zijn kon, en sloeg mij al de schrik om het hart, want ik dacht, dat ik misschien bij vergissing ergens een rekeningetje had achtergelaten! Toen bleek het een brief van Gerard te zijn, die voor de grap op het adres zijn hand verdraaid had! Hij heeft daar wel succes van gehad, want wij konden er geen touw aan vastmaken!
Lotje schrijft U ook nog, maar U zult geen langen brief ver­wachten, daar de boot slechts kort blijft
Met een hartelijken zoen

Uw liefh.
Dirk.


Menado 13 Juni 1895

Lieve beste Moeder,

Wat was dat een aardige verrassing, dat juist Uwe brieven op den verjaardag van Lotje arriveerden; het had niet mooier kunnen treffen. 's Middags kwam de boot en bracht een heerlijk pak brieven; van U, Jettie, Herman, Gerarda, Harda, Keetje, John Slichtenbree, en allemaal verjaarsbrieven. Een brief van Cato ontbrak, waarnaar we juist met zooveel verlangen hadden uitgezien; we hebben maar aangenomen dat die verloren is gegaan, maar ik geloof toch, dat Lotje het zich een beetje aantrekt, hoewel ze het niet laat merken. U begrijpt, hoezeer haar en H's wedervaren ons in spanning houdt, dus ze moet ons goed op de hoogte houden. Nu maar weer gehoopt op de 27en Juni; dan is het juist twee maanden sinds den laatsten brief.
Een groote week geleden zijn we verhuisd naar ons eigen lief huisje op Sario, dat er hoe langer hoe meer aantrekkelijk gaat uitzien. De "Bonanza" is nog niet aangekomen, dus het ware is er nog niet, maar al stond er ook bijna niets in huis, als mijn beste vrouw er maar in is, dan vind ik het al heer­lijk. Met de meubelen die we op Java gekocht hebben, ziet het er al in-gezellig uit. Het is heerlijk wonen hier buiten; veel frisscher dan op Menado en 's nachts slapen we dikwijls lekker onder een wollen deken. Ook muskieten zijn er zoo goed als niet; dus van al die akeligheden, drukkende warmte met zwermen muskieten, zooals op Java, zijn we gelukkig hier bevrijd. Ook de eenzaamheid valt erg mee. Als we met zijn beidjes zijn, merken we daarvan natuurlijk niets, en als ik naar kantoor ben, heeft Lotje zooveel in haar huishouden te doen, dat de tijd omvliegt. Verbeeld U, sinds de Vondelstraat hadden we niet met zijn tweetjes alleen gegeten. O ja, één keer aan boord van de "Both". Toen souffreerde ik aan een legio steen­puistjes, juist op mijn zitvlak, zoodat ik mij alleen in een bevallige houding op een sofa kon uitstrekken, doch onmogelijk op een stoel kon zitten, en dus niet aan tafel kon komen. Toen bleven wij aan dek eten, alléén, en vergat ik in een heerlijk tête à tête al mijn ongemak.
Een week na onze aankomst werd er hier verkoping gehouden van een koffieland, en ziet! toen dit voor een prikje, een bespot­telijken lagen prijs ging, heb ik het voor de Moluksche ge­kocht. Toen moest ik er natuurlijk dadelijk naar toe, om alles te regelen, en Pirsch, dien ik als beheerder had aange­steld te installeeren. Ik ben een kleine week weggeweest. Lotje logeer­de zoolang bij de Kooplui, maar òf die tijd -de eerste schei­ding sinds ons huwelijk- lang viel. Het thuiskomen ver­goedde weer alles, en wat een verschil met een thuiskomst hier vroe­ger!
Die onderneming -Bojong genaamd en geheel met koffieboom­en beplant-, zal nogal medevallen. Laat Hanna haar aandeel maar stevig vasthouden, want als alles uitkomt, wat de lui ervan verwachten en voorspellen, dan wordt het een mooie zaak.
Aan de Kooplui hebben we aardig gezelschap. Zijn vrouwtje valt nogal in Lotje's smaak, en ik vind haar nu ook veel aardiger dan vroeger. Behalve de officieele visites, die we moeten maken, houden we ons anders nog buiten alle conversa­tie; daarvoor is het nog altijd vroeg genoeg. De menschen vinden natuurlijk Lotje allemaal erg aardig, en alle mevrouwen willen wel "vriendin" met haar worden, maar ik houd haar nu nog eens een beetje voor mij alleen!
Zoodra de "Bonanza" er is, en alles op zijn plaats staat, krijgt U een nauwkeurige beschrijving van ons huis; de groot­te valt anders erg mee, en ook de bouwtrant; dit is dus in orde.
Nu lieve Moeder, langzamerhand zult U een betere voorstelling van ons zijn hier kunnen maken. Denkt U maar aan iets héél prettigs en iets héél gezelligs.
Met een flinken zoen

Uw liefh. Zoon Dirk.

Hanna krijgt spoedig ook een lettertje
****************

Menado 30 Juni 1895

Lieve beste Moeder,

Verbeeld U, wat een toevallige samenloop van omstandighe­den! Uwe zandtaartjes bestemd voor de verjaardag van Lotje, zijn gisteren, juist op Uwen verjaardag hier aangekomen! We konden ze echter nog niet direct krijgen, en ze dus niet op den dag zelf eten, ook hebben wij ze nog niet geproefd, maar.... ze zijn er! Des morgens, direct toen ik wakker werd, gisteren­ochtend, kreeg ik al van Lotje een verjaardagszoen voor U! Direct daarna gingen wij met een mandje den tuin in, en pluk­ten een keurig en geurig bloementuiltje, dat later in een van onze bruiloftskorfjes netjes geschikt werd, en, ter eere van Uwe verjaring ons huisje versierde.
Ik kan U nog geene beschrijving geven van ons huis, want wij zijn nog met de preparatieven bezig, en nog altijd aan het uitpakken van de "Bonanza"! Dit is een heerlijk werk, en is alles zoo prachtig overgekomen. Van ons glaswerk b.v. slechts één glas stuk; en dan dat prachtige beeld is zoo mooi overge­komen! U weet niet hoe gezellig het er begint uit te zien en welk een bedrijvigheid alles geeft. Lotje is verle­den in geen 14 dagen naar de stad geweest! De tijd vliegt om en dan wordt ze nogal beklaagd, dat het zoo eenzaam is. Integen­deel, er is veel passage, en veel meer levendigheid dan in zoo'n huis in Menado. We hebben paarden, honden, poezen (die niet te verge­ten) duiven, kippen, eenden, bloemen enz. U moest Lotje eens zien hoe aardig ze is in die omgeving, en hoe goed het haar afgaat. Ze begint al aardig Maleisch te praten, en heeft slag om met de bedienden om te gaan. (Ver­beeld U, die wonen in aparte huisjes achter in den tuin) Ja, om met den Kaptein van een zeilschip te spreken, ik heb er een beste vrouw aan; zoo niks niet chagrijnig of ziekeneurig, en zoo reê, en altijd bij de pinken....
Maar nu moet U weten dat er verleden een kleine kentering tusschen is gekomen, want daar kreeg mijne lieve vrouw in eens hetzelfde euvel, als waarvan ik juist genezen was, n.l. een flinke steenpuist, d.w.z. één groote, in plaats van zooals ik 47 kleintjes. Toen het eenmaal zóó ver was, had het niets meer te beduiden (want ze hebben er een prachtig middel voor) maar daaraan vooraf ging een periode van hangerigheid en onlekker-zijn, dat ik waarachtig niet wist, wat het was. En ziet, toen werd er weder een lang vergeten gevoel vaardig over mij, dat mij sterk aan mijn prille jeugd herinnerde, een gevoel van diepe ellendigheid, en wel... als toen U een hoofd­pijndag had. Het was datzelfde gevoel, eigenlijk minder medelijden met de patiënt, als wel, zichzelf verongelijkt gevoelen, omdat nu juist je kameraad niet lekker is. Die mannen zijn zóó ego­stisch, dat ze van hun vrouw verlan­gen, dat die altijd even opgewekt en vroolijk zijn, maar zelf mogen ze wel hunne erger­nissen over wat hun overkomt luchten.
Dit is mij werkelijk opgevallen in die paar dagen; het kostte mij bepaald moeite om Lotje wat op te monteren, want er was iets dat mij ergerde en nu vond ik (in de binnenste bin­nenka­mer van mijn hart) dat zij mij eigenlijk moest opvroolij­ken. Het was een gekke ondervinding, waar we nu nog dikwijls om moeten lachen. Lotje die door den vóórpijn van die nare puist, bijna niet kon slapen, en ik goed beschouwd knorrig dat ze niet kon slapen. Als getrouwd man doe je toch allerlei onder­vindingen op.
Ik had zoo gaarne nog aan Hanna willen schrijven, doch er is een Arabier gekomen, die mij zóó lang heeft opgehouden, dat er niets van gekomen is. De volgende boot komt bijna gelijk­tijdig met deze; dus dan maar daarmede!
Nu heeft met deze boot Cato weder niet aan Lotje geschre­ven; wat mag daarvan wel de reden zijn? De laatste ontvingen wij te Soerabaja in April en het is nu Juni. Herman schrijft trouw; ik hoop dat Lotje het zich niet te erg aantrekt.
Gisterenavond heeft L. tot laat aan U zitten schrijven; ik had de deVriesen-kwaal en kon niet lang opblijven. Nu ontvangt u met Jettie een heel pak. Aan dit artistje schrijf ik per volgende.
Met vele hartelijke groeten en een stevigen zoen

Uw liefh. Zoon
Dirk
*********************

Menado 13 Juli 1895

Lieve beste Moeder,

Deze boot bracht geen Europeesche post mede, en moeten wij dus tot den 3en Aug. geduld hebben, wel een heele tijd sinds de laatste keer, voor ons naar brieven verlangende menschen!
Het gaat ons anders recht goed; we zijn gezond en geluk­kig en tevreden, dus alles wat men verlangen kan. Wij komen meer en meer door de drukte heen en bijna elken dag als ik thuis kom, verrast Lotje mij met een of andere nieuwigheid of verfraaiing die uitgepakt of opgehangen is. Her voornaamste is, dat wij verleden de piano hebben opgesteld. Dit is werke­lijk een mooi stuk! Het staat in de binnengalerij, schuin in den hoek, en is niet alleen een mooi meubel, maar geeft ook een mooie klank. U weet niet, hoe gezellig het is, als 's avonds de lamp is opgestoken, en Lotje een stukje gaat spelen. Ik raak nooit over haar uitgepraat zult U zeggen! maar heusch, ik wist niet, dat zij zoo mooi kon spelen. Niet alleen mop­jes, maar ook goede stukken en als de koele avondwind dan door de boomen ruischt, en een plechtige stilte in het rond heerscht, dan is men werkelijk gestemd om naar muziek te luisteren. Beter in ieder geval dan in dien witten zaal van het Concertgebouw, waar men, méér dan onder die van de muziek, onder de impres­sie van gevangenschap komt.
In huis raken wij nu meer en meer op orde. De binnengale­rij, een vierkant vertrek, is juist een salonnetje geworden, met het tapijt-achtige zeil op de vloer, behangsel, keurige por­tières en gordijnen, en last but not least...verschillende kunstwerken van een echte Artist aan de wand. Als alles afge­loopen is, krijgt U de beloofde beschrijving van het huis; misschien voeg ik er dan wel een woordje bij over de kleine, maar exquise collectie "zwart en wit" die daar bijeen is -want ik voel een geheel nieuwe kunst-kritiek-aandrift in mij- als ik maar wat meer technische termen kende... Dan de piano. In het midden hangt een mooie spiegel, en aan weerszijden daarvan de door Jettie getekende portretten van U en Lotje's mama, die daar mooi in het licht op de eereplaats hangen.
Buitenshuis is nog heel wat te doen. Vooreerst was er gebrek aan een flinke provisiekamer, waar Lotje al haar schat­ten aan potten en pannen en huishoudelijk gedoe kan opbergen. Daarin is nu heel gemakkelijk voorzien, door het onder het huis (U stelt U voor dat het op gemetselde palen staat) nog wat te laten uitgraven, daar een stenen vloer in te laten leggen, en dan eene omwanding er omheen en Klaar is Kees. Lotje heeft nu een kelder, zoo ruim en zoo flink, dat wij er wel een danspar­tij in kunnen geven!
Nu zijn zij met een gemetselde keuken, een eindje van het huis af, dichtbij de Kali bezig. Het hutje, waar tot nu toe gekookt werd, boven een vuurtje op twee steenen, was wel wat heel primitief. En nu beweert onze keukenprinses, dat zij er nage­zeten wordt door allerlei slangen; dus dat gaat op den duur niet; dan branden de aardappelen aan, als zij die slangen moet wegjagen. Nu wordt er dan ook een flink gebouwtje met steenen vloer gezet.
Als Lotje naar hare provisiekamer onder het huis gaat, dan wordt zij gevolgd: 1e door Fox, die zoo goed als onaf­scheide­lijk is, 2e en 3e door onze twee prachtige Hollandsche poezen, 4e door een leelijk oranjekleurig mormeltje van een kat, met een staart met een knoop aan het eind, die ook nog een plaatsje in haar hart gevonden heeft en uit dankbaarheid haar altijd op ongelegen tijden op de schoot springt, 5e door een steiloor van een hond, een zwerveling, die uit een mede­lijden een hapje meekrijgt, doch als men niet oppast, al onze eigen dieren wegjaagt, en hun eten opslokt. Boven in de ach­tergale­rij zitten twee halfnaakte duifjes te piepen, als zij Lotje maar zien aankomen, want zij speelt voor moeder-duif daar zij nog gevoerd moeten worden. De paarden hinneken haar toe, met een vriendelijk verzoek om een pisang of wat maïs en nu heb ik nog niets gezegd van de kippen, eenden en duiven!
U ziet dat ik mijn vrouw dus elken dag een tijdje aan allerlei lievelingen moet afstaan! Als ik soms een heel lief naampje hoor roepen, dan weet ik niet eens zeker , of ik wel bedoeld word, of wel de poes!
In den tuin houd ik mij druk bezig met mijne koffieboom­pjes en de klappers, van die eersten krijgen wij al vruchten, doch die moeten nu tot drinkbare koffie bereid worden, en dat is nog een heele kunst. Het is anders een heerlijk werk, en heb ik er bepaald al satisfactie van dat ik er nu zelf toe­zicht op houd. Dat "tuinen" is zoo prettig, dat het mij soms moeite kost om te besluiten naar de stad te rijden; vooral 's middags als het zoo warm is. De eenige objectie, die wij hebben, is, dat de dag zoo gauw om is. Lotje met haar werk en ik met het mijne hebben altijd meer te doen, dan wij af kun­nen. Wij gaan dan ook nog geheel niet onder de menschen; alleen voor onze verplichte visites. Ja lieve Moeder! ik heb het maar getrof­fen met dat lieve opperbeste vrouwtje! Spoedig krijgt U een lange­ren brief, ook van Lotje en krijgt U een hartelijken zoen van

Uw liefh. Zoon Dirk.

Doet U onze hartelijke groeten aan Hanna en Jettie, zoo ook alle broeders en zusters; zoodra wij op orde zijn, beginnen wij aan en uitvoerige correspondentie.
D.
**************


Sario 6 Augustus 1895.

Lieve beste Moeder,

Ziezoo, de lamp is opgestoken en we zitten om de groote tafel in de achtergalerij, die bedekt is met een echt Hol­landsch tafelzeil. Manlief is zooeven uit de stad teruggeko­men, en heeft met zijn rijtuigje onderweg vrouwlief opgepikt, die hem met Fox tegemoet was gewandeld. Nu is er niets beters te doen, dan te trachten U eenigszins een idee te geven, hoe Uwe kinde­ren hier zoowat zitten. Van den weeromstuit begint Lotje ook te schrijven, maar daar ik haar brieven niet mag lezen, laat ik nu ook eens niet de mijne kijken; dus wie weet of U een en ander niet dubbel hoort.
Om nu maar alles in de goede volgorde te vertellen, zal ik maar net doen, alsof ik iemand van de boot gehaald heb, en die naar de villa op Sario ben gaan brengen. Hij is dan op het erf van de M.H.V. aangeland; heeft er even de flinke, luchti­ge, kantoren en pakhuizen bekeken, en werd toen geleid naar de bendy van den Heer van Sario. Dit is een net, doch eenvoudig rijtuigje op twee wielen, Soerabajasch maaksel, in den vorm van een dog-cart. Er voor staat een bruin paardje; dat is Dora, die goede beste Dora, de speciale protégé van Mevr. de Vries. Het is een beestje dat slechts Fl. 70.- gekost heeft, en er bij den koop vrij deplorabel uitzag. Vooral mevrouw is er echter bijgekomen met een groote behangers-schaar; heeft manen en staart gefatsoeneerd, en is toen aan het opfokken gegaan met veel milve (de Indische haver). Nu begint Dora er heel aardig uit te zien en zijn bruin bastje begint al heel aardig te glimmen. Het is me maar een leventje daar in dien tuin; als je als beest het geluk hebt bij Mevrouw in den gratie te komen (en behalve slangen, spinnen en mieren lukt dit de meesten) dan is het er een hemel op aarde. Lekkere beetjes, lieve woordjes, wat niet al? Mijn hemel, hoe moet het dan een mensch wel gaan als hij zich bij haar weet in te dringen!
Dora zet zich in postuur en vlug rolt het wagentje over den effen grintweg. Wij passeeren het flinke, steenen Residen­tie­kantoor rechts, en de Gevangenis links, gaan de woningen der notabele ingezetenen voorbij, die wel aardig wonen te midden van groen & bloemen, maar toch erg dicht op elkaar. En dan die open huizen! Als je niest zegt heel Menado: Gezond­heid! We bewonderen voorts het ruime Residentie-huis, met zijn groot voorerf, dat echter wel wat smaakvoller aangelegd had kunnen zijn, en komen dan langzamerhand in minder aanzienlijke buurt, langs de huisjes der inlanders. Nog een eindje verder, en met de hoofdplaats is het gedaan. We komen langs verschil­lende particuliere notemuscaat tuinen en hebben een passend en aardig kijkje op de Kali, waar tal van Menadosche wasbazen ijverig bezig zijn, het goed van hunne meesters zoo spoedig mogelijk stuk te ranselen.
Daar zien we tusschen de boomen door een blauw rookspi­raaltje. Koki is zeker voor de rijsttafel bezig; nu, dat zal wel in orde zijn. We rijden de nette brug over, en staan voor een tweesprong; links gaat de weg naar de bovenlanden der Mina­hassa, rechts loopt hij langs de kust door naar Tanawang­ko. Wij zien echter direct rechts van den weg een hek in den haag van levende planten en bloemen, met een lantaarnpaal erbij, en draaien er met Dora kunstig in. Het is een flinke oprit, met grint bestrooid; we passeeren een paar mooie man­gistan-boomen en zien rechts een zijwegje, dat naar een een­voudig koepeltje aan den kant van de Kali voert. Dicht bij het huis staat langs den oprit rechts een rij van groote Javasche bloempotten, op standaard, wit geschilderd. Wat er in zit, is nog niet veel zaaks, doch dat komt later terecht. Links pas­seeren we eenige perken, waar omheen wandelpaadjes, met grint bestrooid. Eerst een gewoon ovaal. Vervolgens een zon­derling formaat, dat zeker veel hoofdbrekens gekost heeft, om het zoo te fatsoeneeren; het heeft iets van een uitgezakt hart, dat dubbelgevouwen is. Enfin, dit is minder, want de meeste atten­tie trekt toch het mooie, donkergroene, intens-groene, lommer van twee hooge manga-boomen, die recht er voor staan. Vóór het huis genoeg ruimte latende voor het passeeren van rijtuigen, ligt een ruim rond grasperk, met allerlei kleurrijke Indische planten. (Nu zitten waarachtig allebei de twee poesen op tafel; de witte dicht bij Lotje, en de grijze met zijn neus op mijn brief; ik ben beter met hem bevriend dan met zijn moeder of grootmoeder, maar hij is ook een man.)
En nu, na een ritje van een kwartiertje zijn we thuis. Onder aan den trap komt de vrouw des huizes ons tegemoet. Een aardi­ge, vroolijke verschijning! Daar het een goede kennis is, is ze in sarong en kabaai gebleven; Een luchtige, sierlijke kleeding, want al is het op Sario frisscher dan in Menado, warm blijft het altijd in de Oost. Het is werkelijk een aller­liefst vrouwtje; wat heeft ze aardig slag, om iemand te ont­vangen en direct op zijn gemak te zetten. De gast kijkt dan ook alsof hij wou zeggen: het is hier wel om uit te houden. Manlief wordt ook begroet; maar eigenlijk om te vragen of hij het vleesch en het brood uit de stad heeft meegebracht, want daar moet hij elken dag voor zorgen! Gelukkig is het in orde, en nu gaan we de trap op naar boven. Al dadelijk een nieuwig­heidje. Bij wijze van looper is de trap belegd met vloerzeil, een restantje van dat patroontje met die mozaïek tegeltjes.
Boven staan aan weerskanten een paar keurige bloemvazen, van Duitsch aardewerk en de chevelures, die erin zitten, zijn al heel aardig opgegroeid. Nu zijn we in de voorgalerij, ca. 10 meter breed en 4 1/2 meter diep. Er ligt een rottingmat op den vloer, en er hangen drie lampen. In het midden een kroon met drie armen; rechts en links een gewone hanglamp, waaronder een djati-houten tafel met marmeren blad. Maar nu de versie­ring in het midden onder de kroonlamp. Eerst een aardig ta­pijt; daarop als piedestal dat tabouretje uit Tirol van Hanna (het eerste stuk in ons huishouden) Dan een mooie waaierpalm; nu dat gaat alles goed, maar verbeeld U, nu zal ik U eens een geheim vertellen, dat niemand weet, maar dat ik toch niet langer stil kan houden: waar die palm in zit is geen gewone bloempot, hoewel hij er aardig uitziet, maar.... een kamer­emmer, een gewone wateremmer van aardewerk, waar de deksel van gebroken is en die niet meer te gebruiken was. Er zat een mooi bloeme­tje en tirlantijntje op en zoo werd dit bescheiden slaapkamer-meubel gepromoveerd tot voornaamste pièce in de milieu in de nieuwe Villa op Sario! Ik had er eerst veel op tegen, en vond het niets goed; maar och! als man moet je wel eens toegeven, en zoo heb ik het toch maar goedgevonden, maar in stilte lach ik er Lotje toch om uit. Eigenlijk had ik er heelemaal niets willen hebben, want als men visite krijgt, moet men de dames gearmd de trap op geleiden, en nu had ik daarboven gaarne flink de ruimte gehad, om met mijn dames met de noodige zwier binnen te zeilen. Nu staat die kameremmer juist in den weg, en kan ik met mijn schoonen niet zoo ruim manoeuvreeren als ik wel wenschte. Enfin, ik had eerst wel trek om er een beetje over te kibbelen, maar nu zoek ik mijn satisfactie in den grijnslach, waarmede ik naar de emmer kijk, als ik aan mijn dame vraag: of zij die bloempot niet aller­liefst vindt?
Binnenkomende links staat er in den hoek een tobbe met een kolossale palm, uit het bosch gehaald. Schuins daartegen staat onze bank van Djatihout; daarvoor tafel met marmeren blad, en er omheen wipstoelen. Als er visite komt, gaat Lotje meestal op de bank zitten; de palmen wuiven dan boven haar hoofdje uit; het is bepaald een plaatje. (Aardiger, dan wan­neer, zooals verleden, die dikke vrouw van den Resident er onder gaat zitten.) In het midden dus de bekende bloempot; rechts weder een marmeren tafel, met wipstoelen er om heen, en in den hoek twee luierstoelen. Deze worden hoofdzakelijk gebruikt des Zondagsmiddags, vrijwel de eenige dag dat man­lief thuis blijft theedrinken. Dit gebeurt 's middags ca. half vijf, en dan zitten wij daar heel knus te kijken naar de passage op de brug in gezelschap van de poesen en de hond, die natuurlijk in de buurt zijn.... als er een schoteltje melk te verdienen is.
De voorgalerij is aan alle kanten open, maar daar het wel eens duchtig waait, heeft Lotje aan weerskanten van keper zeilen genaaid; enfin, dat is minder, maar de groote kunst was ze op te hangen en zoodanig te construeeren, dat ze op en neer geheschen konden worden. Aangezien ik van alles wat op mecha­nica lijk, absoluut geen begrip heb, is het gelukkig dat ik een vrouw getrouwd heb, die juist heel handig is en heel aardig weet te knutselen. Met behulp van Charliz is alles heel netjes terechtgekomen, en als het nu onstuimig weer is, zitten wij lekker achter onze zeiltjes.
De volgende keer is de binnengalerij aan de beurt en zoo wandelen wij successievelijk het heele huis door.
Met een hartelijke zoen
Uw liefh. Zoon
Dirk.
************************

(toevoegsel aan Lotje's brief van 8 sept. 1895:)

Lieve beste Moeder,

Ik had U zóó gedacht, de uitvoerige beschrijving van ons huis voort te zetten, maar ziet, het vleesch was gewillig maar de geest wat zwak. Als ik van Menado thuiskom, vind ik het er zóó prettig, hetzij met of zonder logés (het liefste van alles ben ik met mijn lieve vrouw alleen) dat de overwinning, om mij af te gaan zonderen en te gaan zitten schrijven, mij deze keer te machtig is geweest. Nu heeft Lotje nogal haar best gedaan (dat lieve kind verbeeldde zich vroeger, dat ze geen brieven kon schrijven, en nu schrijft ze vellen vol; alleen gemeen, dat ik het niet mag lezen. Wat er aan den anderen kant van dit velletje staat, heb ik niet eens gelezen; het is niet om uit te houden) dus wilt U het voor vandaag wel daarmede voor lief nemen. Lotje heeft met deze mail acht brieven geschreven; vindt U dat niet lief van haar, te meer, omdat zij vroeger zeide, niet van schrijven te houden. Wat kan men toch verande­ren! Ik zou wel eens weten, hoe of ik in het huwelijk veran­derd ben. Jammer, dat ik niet een stuk of wat zusters om mij heen heb, om mij van tijd tot tijd eens dfe waarheid te zeg­gen. Niet, dat Lotje dat niet durft, maar...
Wij verheugen ons weer spoedig een brief van U te ontvan­gen. Tot zoo lang blijf ik met een hartelijken zoen
Uw innig gelukkige zoon

Dk.
****************

(toevoegsel aan brief van Lotje:)

Menado, 3 Octob 1895

Lieve beste Moeder,

Mijn vrouw heeft een velletje voor me overgelaten, zeker om een zachten dwang op mij uit te oefenen, U vooral te schri­jven! Dit is anders heusch niet noodig, want ik zou niet gaarne een brief laten weggaan, zonder een leevensteeken van mij gegeven te hebben; ik kan mij anders best voorstellen, dat het voor U veel prettiger is, een brief van Lotje te krijgen; al mag ik ze niet lezen, en al ben ik nooit in het geval geweest, dat ik van haar een langen brief kreeg, toch kan ik mij best voorstellen, dat het heerlijk is een brief van haar te krijgen. Zoo voort pratende, zou ik er bijna weer toe overgaan, om op mijn lieve vrouw te gaan bluffen; doch dan zou ik er vooreerst niet uitscheiden; maar heusch, 't is zoo'n bovenste beste!
Het spijt mij heel erg, dat ik met de beschrijving van ons binnenhuisje nog niet verder gevorderd ben; 't is anders zoo'n dankbaar onderwerp; en als er visite komt, is mijn grootste trots natuurlijk... mijn vrouw, en dan de keurige, smaakvolle inrichting van ons huisje. We leven nog echt gezel­lig, ver van het stadsgewoel. U moet niet denken, dat wij hier drukke conversatie hebben, of feestelijk ingehaald zijn gewor­den. Dit is hier helemaal geen gewoonte; eerst moeten wij overal bij de lui visites maken, dan komen ze terug en kijken de kat eens uit de boom, en dan komt later de meerdere toena­dering. Wij vinden het echter thuis zóó prettig, dat wij alleen maar eens af en toe te Menado komen;; als men eenmaal in het schuitje zit, moet men mee, en daarom houden wij ons nog maar liever wat afgezonderd. De zondag is altijd een heerlijke dag; verleden week hebben we 's middags een heerlijk toertje gemaakt; om half zes toen de grote warmte voorbij was, stapten we in de bendy (model dogcart) de tent gaat er dan af; Lotje rijdt, ik naast haar, en geen jongens mee. U begrijpt, hoe trotsch ik mij dan voel, als wij zoo door Menado rijden. We zijn toen geweest naar die brug, waarvan ik U een photo­graphie heb laten zien, U weet het misschien wel. Toen kwam de maan op, en was het bepaald goddelijk.
We hebben een tijd van erge hitte achter de rug; goed voor den landbouw, doch minder voor mensch en dier. Lotje heeft zich kolossaal flink gehouden, zooals ze trouwens altijd doet. Ze heeft een heerlijk humeur. Eén ding wou ik dat anders was, en dat is die ellendige geschiede­nis met Cato. Tegen den tijd, dat de boot komt, ben ik nog meer in spanning, dan Lotje. Maar als ik dan thuis kom, en we hebben ons verheugd op een heerlijk pak brieven, en als ik dan moet zeggen: weer niets van Cato, dan is het een erg pijnlijk moment. Verleden kon zij zich dan ook niet goed houden, en heeft zij droevig geschreid. Nu heeft Herman ook al een paar booten overgesla­gen; dus juist van hetgeen het meest onze bezorgdheid opwekt, hooren wij niets. Ik vind het erg moei­lijk, om mij goed te houden, want ik word er woedend om, en heb werkelijk moeite om Lotje goed te troosten. Wat wil C. dan toch? Had ik daarom twee maanden later weg moeten gaan? Dat was toch te gek ge­weest. En had ik het eens gedaan, dan was het slecht geweest ook; want dan was ik niet in tijd gekomen, om Bojong te koop­en, en hadden we een groot voordeel misge­loopen. Enfin, we zullen ons wel moeten schikken, maar Lotje maakt het bedroefd, en mij irriteert het; die satisfactie heeft ze tenminste. Vroeger werd een boot altijd met vreugde tegemoet gezien. Nu zie ik er bepaald tegenop, want telkens is de teleurstel­ling grooter. Ziet U eens, wat U in dezen kunt doen; we willen alles erkennen wat men wil, maar voor mijzelf heb ik toch de overtuiging dat we niet anders hebben kunnen handelen.
Dank U voor de toezending van die papieren van de Twent­sche Bank. Dit was anders niet noodig geweest, en wilt U wel zoo goed zijn om die in het vervolg aan Rogge te geven, die dit voor mij behandelt.
Bijgaand ontvangt U een wisseltje op de Twentsche Bank van Fl. 150,- (Juli/Sept.) Als U wat bizonders noodig hebt, hoor ik het wel. Lotje vindt het zoo weinig. U wilt er s.v.p. ook wel eens, als het zoo te pas komt, doen uitkomen, dat ik voor Mersig, behalve het schoolgeld, niets kan doen. Als U eens wist, wat ik nog heb in te halen, dan zoudt U opkijken, en daar helpt het toch niet. Enfin, er is nu gelukkig een tijd van orde en regelmaat voor mij gekomen. We hebben het erg prachtig geregeld. Lotje krijgt elke maand een vaste som, en dan ben ik van alles af. Daar kan zij ook nog wat van over­houden, dus dat is voor haar een prettig idee, en ik houd van mijn traktement ook nog een beetje over. Maar dan moeten er ook geen buitengewone stroppen komen! Zoo moeten wij lang­zamerhand de achterstand inhalen. Holland is heel aardig, jammer alleen maar, dat zoo'n overkomst altijd zoo'n gat slaat. In de krant lazen wij dat Jan Rogge ook eens met een mailboot naar Engeland is geweest. Blijft Marianne nu voor goed in Holland? Dat is toch zeker de bedoeling niet.
Veel groeten aan allen die ons lief zijn en een hartelij­ke zoen van uw innig gelukkige zoon

Dirk

als U wat hoort, schrijft U dan wat over Swaab?
******************

Sario, 30 October 1895

Lieve beste Moeder,

Het is vandaag een echte najaarsdag; wij hebben de zon nog niet gezien. Toen ik vanochtend naar stad toe reed, begon het al te druppelen, en eenmaal op kantoor zijnde, stak de westewind met kracht op, donkere regenwolken vanuit zee naar het land drijvende en de bergen in het verschiet achter een donkere draperie verbergende. De zee werd onstuimig, de sche­pen op de reede stampten en slingerden en trokken aan hunne ankerkettingen, alsof zij zich wilden losrukken; de branding sloeg bulderend tegen het strand aan, al sinds giste­renavond, en toen wij na het eten in onze achtergalerij zaten, alles doodstil om ons heen, alleen een enkele nachtvogel, die een doordringende krijsch uitstoot, de maan af en toe van achter de wolken te voorschijn komende, klonk ons het gebulder van de zee -ca. 10 minuten van ons af- heerlijk in de ooren; niet te heftig, getemperd door den afstand, kalm en statig, rustig kalmerend: een forsch levend zijn in de stilte van den nacht.
Bij het naar huis rijden (het is nu weer 's middags) regen­de het flink; de zeilen van het wagentje werden goed toegemaakt, en Dikkie was zoo goed ingebakerd, dat alleen zijn hoofdje er nog kwam kijken. Thuis gekomen, was vrouwlief een en al blijdschap en verluchting over dien flink doorzettenden regen en die heerlijke afkoeling in de atmosfeer. Na maanden van droogte en warmte is dit eigenlijk de eerste echte regen­dag, dien wij hier beleven. Ja, het is een echte oost-moesson, dien wij gehad hebben; overdag heet, maar 's avonds koel, doch altijd droog. En wat zegt U nu van zoo'n flink en dapper vrouwtje: nooit heeft ze geklaagd! Zij wist, dat wij voor Bojong en Talisse, door den landbouw in het algemeen, warmte en droogte hoog noodig hadden; dat elke verandering van weêr, vóór het geschikte tijdstip, de kansen op een mooie oogst kon verminderen, en terwijl alles zwoegde en zweette onder de hitte, hield vrouwlief zich taai, en verheugde zich over de mooie oogst, die Bojong zal opleveren, en zij, die al in Holland geen warmte kon verdragen, mopperde nooit; dat noem ik kranig! Maar daarom ook des te meer genoten bij een dag als vandaag. Bij het traditioneele dutje was het al heerlijk koel, zóó dat ik Lotje's beenen lekkertjes met een wollen deken toedekte, dat ze sliep als een roos. Nu is het 's avonds 7 uur; buiten regent en waait het; in onze open achtergalerij heeft de wind vrij spel, en is het zóó frisch, dat ik op het oogen­blik mijn vilten pantoffels aan heb. Lotje zit over mij ver­diept in een boek uit onzen wekelijkschen leestrommel (ik heb daarnet vergeten U te zeggen, dat ik om den regen, vanmid­dag vacantie genomen heb.) Terwijl ik dit schrijf zit op mijn linkerarm een klein poesenmormel. Een vriendelijke dame heeft ons een wit poesje cadeau gedaan; dit zou mooi bij onze spier­witten kater passen. Maar bij nader inzien blijkt het schaap roode ooren , een grijzen achterpoot en een staart van aller­lei kleuren te hebben. Het is een monster. Enfin, het beest kan het zelf niet helpen, en is in genade aangeno­men. Doch voorloopig heeft het nog weinig van een "begenadigde" want het beest beschouwt Mevrouw en Mijnheer alleen als voor­werpen om mede te spelen, of om hem te koesteren en doet overigens precies alsof hij de baas van den heelen boel is.
Kunt U zich onze achtergalerij voorstellen? onze heer­lijke, gezellige huiskamer, waar wij het meeste zitten? Zij is zoo breed als het huis, en zoo diep als de voorgalerij, dus ca. 4 meter. U komt er uit de binnengalerij door den gang, waarop de deur van de logeerkamer en van Lotje's rommelkamer uitkomen. Die gang komt precies in het midden van de galerij uit; er is een openslaande deur, en daarvóór hangt een mooie donkerroode portière (van Pander) (Lotje zegt, dat er een grieksche rand aan zit.) Zij is smaakvol opgenomen; ik mag dat gerust zeggen, al heeft mijn eigen vrouw haar opgehangen, want ikzelf heb er heusch niets aan gedaan, niet eens raad gegeven! Van achteren is onze heerlijke galerij geheel open; wij kijken dus vrij en onbelemmerd den tuin in, heerlijk in het groen. Wij zien links op een kleinen en rechts op een grooteren duiventil; mijn vroegere liefhebberij in duiven is weer geheel teruggekomen, en evenals op de Prinsengracht, willen die dieren weer nooit zooals ik wil. Zij gaan altijd in een ander hok, dan waar ik ze hebben wil, en als ik er mij mee bemoei­en wil, om ze naar mijn zin, te laten paren, doen ze het eerst recht niet, en wordt zoo'n eigenwijze doffer altijd op het (in mijn oogen) verkeerde duifje verliefd. Twee gaan altijd in de hoogte van onze achtergalerij tegen het dak zitten; vanavond schijnen zij echter ruzie te hebben, want zij zitten een eeuwig eind van elkaar.
U kijkt ook op een flink grasveld, dat mooi zal worden, als de regens doorkomen, en waar dikwijls de paarden vastge­bonden worden, om te grazen. Op den achtergrond daarvan een mooie bamboestruik, die zorgvuldig onderhouden wordt, en juist een groote pajong lijkt. Als U achter dien struik, gaat kij­ken, wacht U een aardige verrassing: U ziet een keurig houten huisje, verscholen onder het lommer van een groote manggaboom, met een gemetseld stoepje van twee treden. 't Is bepaald een ydille; en waar dient het voor? wel, het is de plaats waar de Keizer te voet gaat.
Verder uit de galerij links kijkende voert een breede weg (die nog met grint bestrooid moet worden, en aan weerskanten waarvan een rij rozen in potten komt) naar de put, waar dicht­bij de badkamer staat, een flink, vierkant gemetseld gebouw­tje, netjes gewit, flink beschaduwd door bamboes, vruchten- en Liberia koffieboomen. Het maakt er een heel aardig effect; de vloer is gecementeerd, en binnen is een groote bak, die elke dag gevuld wordt. Men staat dan in de badkamer, en neemt uit den bak emmers vol heerlijk koud water, die men over zijn body gooit. Deze verrichting heeft hier de welluidende naam van "Sirammen".
Recht op het huis aan loopt een flinke breede weg, die doorloopt tot de stallen en de huisjes van het tuinvolk. Eerst hebt U rechts een klein weggetje, dat naar de Kali loopt, waar ook een badplaats is, doch waarvan wij weinig gebruik maken. Die groote weg loopt onder groote, bizonder schaduwrijke, donkergroene boomen door; dit zijn manga's, een lekkere vrucht als het de goede soort is, doch die de kinderen bij voorkeur eten als zij nog onrijp zijn. Het is nu de tijd van bijna rijp worden; ergo hebben alle kinderen telkens aanvallen van buik­pijn (en worden dan door Lotje in hare goedhartigheid met arrowroot gemedicineerd, wat echter die buikpijn des te spoe­diger schijnt te doen terugkomen.)
Aan den kant van de weg staat links een schuurtje voor onze dos-à-dos; rechts hebt U de keuken (en dus vlak daarach­ter in de diepte, de Kali; daarin worden de kippen geslacht, heerlijk zonder een spoor van die moord achter te laten, ook wordt alle vuile boel en afval door den snellen stroom wegge­spoeld; dit is werkelijk een groot gemak en erg zindelijk.) De nieuwe keuken is nu eindelijk klaar, nog niet heelemaal, maar toch bijna; zij krijgt een gecementeerde vloer; de muur is tot ca. 1 meter gemetseld; daarboven een traliewerk, zoodat me­vrouw er vanuit de achtergalerij juist de hoofden van haar ondergeschikten kan zien heen & weer gaan; van het lichaam zie je niets, en heeft dit wel iets van een speciaal soort poppen­kast. Het dak is van gegolfd plaatijzer, flink hoog en ruim, want er is geen schoorsteen, en de rook moet maar zien, dat hij er uit komt. In oppervlakte zal hij zoo wat zoo groot zijn als Uw suite in het Sarphatipark, alleen breeder doch minder diep. Hier zullen zich 's avonds vereenigen: onze keukenprin­ses, genaamd Maartje met 1 zoon en twee kleinkinde­ren; onze huisjongen Simon met (als zij tenminste niet in hun eigen huisje blijven) 1 vrouw en 2 kinderen; verder de kame­niers van mijnen vrouw Leentje en Doortje (die ook nog wel eens visite krijgen, pas weer de vader van L. die zij "papa" noemt). Onze tuinbaas heeft 1 vrouw, 1 zuster en vier kinderen bij zich; allicht voegt zich iemand van dit troepje ook bij het gezel­schap. Verder de hond des huizes, Fox; bovendien 1 hond die zich hier maar geïnstalleerd heeft, ons veel trouw en aanhan­kelijkheid betoond, en niet meer weg te krijgen is, en dan nog 2 honden van den tuinbaas, die altijd op het erf naar Lotje liggen te loeren, wel wetende, dat dit goedhartige kind hun toch een botje of kliekje toewerpt.
Naast de keuken komt het kippenhok. Over die kippenwe­reld zal ik maar niet uitwijden, want die is nog heelemaal niet in orde; wij hebben n.l. zes hanen en veel te weinig kippen, en dit geeft een spektakel van de andere wereld. Eén kip heeft de aardigheid om altijd in mijn wagentje een ei te willen leggen; verleden rijd ik weg, en de brug overrijdende, schrik ik mij dood, want daar vliegt in eens tusschen mijn beenen vandaan, met luid gekakel en vreeselijk lawaai, een kip weg. Mee naar Menado wilde zij niet; zij wou weer naar huis, maar is me dat iemand aan het schrikken maken. Die kippen loopen overdag allemaal los, en 's avonds als zij op stok moeten, is dat een gekibbel en bekakel, dat je niet weet, wat zij hebben. Eén haan is de patriarch, en die houdt er goed orde onder, maar die jonge haantjes bederven de boel met hun drukte; ...en Lotje wil er maar geen soep van laten kooken.
Vervolgens komt er weer een weggetje naar beneden naar de kali. Daar gaan de paarden langs, 's morgens om gebaad te worden en 's middags om te drinken. Van tijd tot tijd komt de Sandelwood "Lux" van Menado op visite. Voor dien is dat baden een genot; U moest het eens zien; eerst plast hij met zijn voorpoot in het heldere water, dat het hoog opspat, en dan, voorzichtigjes, gaat hij liggen -de kali is erg ondiep- en gaat zich heerlijk in het koele water liggen rollen.
Een eindje verder zijn de stallen, van achteren gekeerd naar de kali, waar al het vuil dadelijk verdwijnt- in dit vruchtbare land heeft mest geen of weinig waarde- er is ruimte voor 4 paarden. Dit klinkt nu wel heel voornaam, maar als U rekent, dat zoo'n Indische stal hoogst eenvoudig in elkaar zit, is dit zoo erg niet.
Dwars tegen den grens van den tuin aan, en dus aan het uiteinde van den weg staan de aardige huisjes van bamboe en atap, waarin de tuinbaas, Tangga, met zijn talrijk gezin woont, en het andere, wat de huisjongen en de keukenmeid samen moeten deelen (behoorlijk in tweeën gescheiden).
Nu kunt U U voorstellen waarop wij al zoo zitten te kijken vanuit onze achtergalerij, met het al is het verhaal wat er nu eigenlijk van binnen te zien is, bij ingeschoten,
Wij komen dus door den gang in het midden van de galerij uit; zij is -ik heb het, geloof ik, al verteld- 10 meter breed bij 4 M. diep; rechts & links opzij is een planken beschot met elk een raam er in; van achteren geheel open en bovendien, in het midden, een uitbouwseltje of bordes, van 5 M. bij 2 1/2. Dit is ons gewone zitje. Er staat een divan, tegen de balu­strade, bekleed met een Berlijnsch lapje, een ronde tafel, met aan weerskanten zoo'n groote luierstoel, en er bij, die twee aardige kleine klapstoeltjes, die op de Stadh. kade bij het raam stonden. In de galerij ligt op den grond, een gekleurde Japansche biezen mat; op het bordes een stukje zeil met een rottingmat; waar het uitbouwsel in de galerij begint, gaat aan weerskanten de trap naar beneden. Meestal zitten wij 's avonds na het eten op dit plekje bij een staande lamp; de baas in een luierstoel en zijn lieve vrouw vis-à-vis in zoo'n klein stoel­tje; een boek uit de trommel of een Handelsblad in de hand, doch niet altijd komt er veel van lezen. Tegen half ­elf komt Klaas Vaak al aankloppen, en dan duurt het niet lang of mijn­heer & mevrouw verdwijnen.
Rechts bij het binnenkomen staat onze etenstafel, een flinke groote ovale, heel gezellig model; op het oogenblik nu wij er aan zitten te schrijven, ligt er een gezellig tafelzeil op. Er boven hangt een eenvoudige lamp; als wij zitten te eten, zitten wij over elkaar; Lotje met het gezicht op den tuin en ik...met het gezicht op Lotje, en daarachter op ons buffet. Dit is een keurig stuk, op Java gemaakt van gecireerd Djatihout; in het midden een spiegel, met een marmeren blad, en het noodige lofwerk. Er staat een heele collectie glazen op, en wat er verder bijhoort; in het midden een wekkerklok­je (dat niet wil loopen). Tegen de wand hangen aan weerskan­ten, de, door Van der Heijden vergroote, sprekend gelijkende, por­tretten van Lotje's Papa en Mama.
Naast het buffet een knaapje (klein tafeltje) en dan schuins in den hoek een flinke glazen kast van Djatihout (in Holland niet bekend, doch van het model als een boekenkast met glazen deuren) waarin Lotje hare schatten van serviezen etc. Op zij het raam, met een aardig gordijn en smaakvolle draperie erboven (ook een souvenir uit Berlijn) en dan een rekje, waarop twee petroleumstelletjes staan. Menigmaal staat Lotje daar in dat hoekje te kokkerellen, en een heerlijk geurtje kondigt al van tevoren aan dat manlief weer op een smakelijk prutsje (met Moeders laurierbladeren of zoo) getracteerd wordt. Er hangt nog een muurfonteintje, en dan staat tegen de balustrade het rek met gendies (aarden koelkannen op Java gemaakt) het water is hier zeer goed; komt uit een diepen welput, en wordt voor het gedronken wordt nog eens gefil­treerd. Nog staat aan den anderen kant van het buffet een standaard, waarop de beroemde ijskan van de Tantes & Oom Eef staat, die druk gebruikt wordt (niet voor ijs, want dat hebben wij hier niet, maar voor water)
Links van de portière hangt een aardig Zwitsers klokje; daarnaast onze dispens- of etenskast, van hetzelfde model als de anderen, doch met deuren van groen vliegengaas. Als U binnenkwam, zou het U opvallen dat hij op 4 schoteltjes met petroleum staat. Dit is om de mieren er uit te houden, want het behoort tot de genoegens van het buitenleven dat deze lieve diertjes overal doordringen. Daarnaast staat, weer schuins in den hoek, de pendant van de andere glazenkast, ook weer menig dierbaar prullerijtje bevattende; dan komt weer het eveneens gedrapeerde venster en dan, schuins in den hoek tegen de balustrade een alleraardigst schrijftafeltje, door een Chinees op Soerabaya keurig van gecireerd Djatihout gemaakt. Toch zit ik er weinig of nooit aan, daar ik 's avonds liever aan de groote tafel zit te schrijven, met mijne vrouw over mij, maar overdag zit Lotje er nog wel eens.
Nu moet ik nog zeggen, dat als pendant van de etenstafel, aan den anderen kant een ronde tafel staat, ook met een lamp er boven. Nu kunt U U Lotje dikwijls voorstellen, staande aan die tafel -tevens soort aanrechttafel- een of ander klaar te maken, en op den grond om haar heen, allen in gespannen ver­wachting, tot haar opziende, de heele poesen & honden familie.
Ik geloof, dat ik nu alles opgenoemd en niets vergeten heb, en hoop, dat U zich eenigszins een voorstelling van onze huiskamer-veranda kunt maken. U kunt U er nog bijdenken, dat, als wij 's morgens opstaan, de duivenfamilie op den balustrade zit te wachten op hun ontbijt.
U ziet, dat het er best is uit te houden; bij zo'n pret­tig en gezellig thuis blijft er dan ook niet veel meer te wenschen over, als alleen.... dat dit huis dicht bij Amsterdam stond, en wij U allen eens bij ons konden zien. Enfin, daarom maar niet getreurd; als mijn taak hier is afgeloopen, komen wij op een holletje weer onder moeders vleugelen terug.
Nu blijft nog de binnengalerij over, en stel ik mij voor die bij een volgende gelegenheid onder handen te nemen. Daar hangen onze kunstschatten; de eereplaats daar -en dus van het heele huis- wordt er ingenomen door U en Lotjes Mama, door Jettie zoo sprekend getroffen. Verder prijken er de andere producten van Jettie's penseel en teekenstiften, die zeer uiteenloopende beoordeelingen uitlokken, en waarover ik later nog eens een kunstbeschouwing hoop te houden.
Ik dacht dat ik klaar was, en ziet! daar heb ik in onze achtergalerij nog niet genoemd, wat ons juist zoo dierbaar is, en dat is Uw lief, oud (wat zeg ik:jeugdig!) gezicht, en wel, de ets door Jettie, indertijd bij mijn 2e vertrek naar Indië gemaakt. Hij hangt boven de schrijftafel; er vlak over aan den anderen kant der galerij, hangt zoontje Dikkie met zijn krul­lebol. Op die manier kijken wij toch naar elkander toe!
Er rest mij nog alleen inliggend lijstje van boodschappen aan Uwe vriendelijke zorgen op te dragen. Het kostende ervan gelieve U aan Rogge te vragen, aan wien ik zelf echter met deze boot niet meer kan schrijven. Voor de deurknoppen doet U zeker het beste, het advies van Gerard in te winnen; die heeft er verstand van! Voor de verzending gelieve U de hulp van Seydenzaal in te roepen; het blauwe trapje bij gelegenheid aan een zeilschip medegeven, en de rest per boot.
Ik hoop, lieve Moeder, dat U over deze mail tevreden is. Nog moet ik mijn hartelijken dank betuigen voor Uwen verjaars­brief en die van Hanna, Jettie, Marianne & briefkaart van Lida, die bijna op den dag zelf, n.l. den volgenden ochtend aankwamen!
Met een hartelijken Zoen
Uw liefh. zoon
Dirk.
**********************
Menado, 28 november 1895.

Lieve beste Moeder,

Uw laatste brief van 27 september, gelijk met uwe brief­kaart, bracht ons, wel wat onvoorbereid, gewichtige tijdingen. Om U de waarheid te zeggen, zijn ons Uwe voorgenomen verande­ringen niet recht duidelijk; toch wil ik niet een volgende mail afwachten, of misschien nog een & ander opgehelderd wordt, doch reeds nu aan eenige bedenkingen, die onwillekeurig oprezen, uiting geven.
Wat mij het meeste bezig houdt, dat is de vraag: het ouderlijk huis, d.i. Uw huis, blijft toch bestaan? Vindt U het beter dat naar een andere plaats over te brengen, dan past het ons, daarin te berusten, al kunnen wij niet verzwij­gen, dat in onze oogen het Sarphatipark de aangewezen plaats is, en dat het ons zeer aan het hart zal gaan, als dit opge­redderd wordt.
Doch de keuze der plaats mag ons niet bezighouden; wel echter vermeenen wij als onze innigste wensch te mogen uit­spreken: dat U Uw eigen huis, met eigen meubelen, in één woord Uw eigen omgeving, evenals tot dusverre blijft behou­den. Moch­ten het overwegingen van financiële aard zijn, die U er toe brengen, Uw huishouden op te breken, dan verzoeken wij U dringend te spreken, en zullen wij dankbaar zijn, zoo wij tot het instandhouden daarvan mogen bijdragen. Wat denkt U in Den Haag te gaan doen? Toch niet "en pension" te gaan wonen? Dat schrikbeeld zou ik niet kunnen verdragen.
Als wij het geluk hebben weder in Amsterdam terug te komen, dan zouden wij het nooit wagen, U voor te stellen, om bij ons te komen inwonen. Weet U wel hoe wij met Hanna er al in gekheid om kibbelden, als zij wilde, dat U bij haar, later, zoudt komen wonen? Neen, tot aan Uw dood toe -dat God U nog lange jaren voor ons spare!- zult U Uwen eigen huis en Uw eigen huishou­ding hebben!-
Wij zullen dan ook maar denken, dat wij ons de zaak verkeerd hebben voorgesteld, daar ik overtuigd ben, dat Jettie ook denkt evenals wij. Het liefste zou ik natuurlijk zien, dat U b.v. den zomer doorbracht waar U het liefste is, in Bussum natuurlijk; doch dat U voor den winter Uwen geliefd Sarpha­tipark aanhoudt. Hoe het zij, wij hopen spoedig uit de onge­rustheid te geraken. Hoezeer wij ook naar Amsterdam verlan­gen, ik moet mijn tijd hier uitdienen en eerst dan kan ik met gerustheid opstappen, als ik de zekerheid heb, dat ik niet meer terug behoef te komen. In dien tusschentijd moeten wij het gevoel hebben, dat ook U zich "lekker" gevoelt, want het zou mij bepaald agiteeren, als ik wist: moeder zit op onze terugkomst te wachten, om weer naar Amsterdam terug te keeren! Dit is de zaak van den egoïstische kant bekijken, doch, enfin! Zorgt U nu maar, dat U een aardig huis behoudt, waar kinderen en kleinkinderen een onderkomen kunnen vinden, en waar wij bij onze aankomst kunnen afstappen!.
En nu een ander praatje. Kunt U er niets aan doen, dat die zaak met Cato in orde komt, en dat zij zich niet zulke malle dingen in haar hoofd gaat halen? Wat wil ze toch? Moet Lotje schuld bekennen of zoo, om des lieven vredeswillen, goed (hoewel zij zich in mijne oogen niets te verwijten heeft.) Doch dat hardnekkige stilzwijgen moet uit zijn; op zoo'n manier zou men tegen de komst van een boot gaan opzien. Nu is een maildag voor Lotje al een heel pijnlijke geschiedenis. Van al hare familie, Pino's o.d. Parkweg, Swaab, Leo en zoo velen, hooren en weten wij absoluut niets. Dit is erg naar. Als Cato dan niet wil schrijven en Herman niet kan (van dien hooren wij ook niets meer) wil iemand anders ons dan niet op de hoogte houden?
Ik voor mij geloof, dat Cato van die malligheid minstens evenveel verdriet zal hebben als Lotje. Laat dat dus uit­zijn, ze kan het grootste gelijk van de wereld krijgen voor mijn part, doch ze mag haar eenige zuster niet zoo doodzwij­gen.
Lotje schrijft U ook nog. Ik voor mij moet eindigen; de post sluit spoedig en ik heb het druk. Ik kon niet eerder met mijn brief beginnen.
Inliggend een wisseltje op de Twentsche Bank groot Fl. 150.-.
Met een hartelijken zoen en de groeten aan allen
Uw liefh. Zoon
Dirk
*******************

Sario, 26 December 1895.

Lieve beste Moeder,

Uw brief van 18 October is door ons met groote vreugde ontvangen. Ik kreeg hem het eerst op kantoor en kon mij niet bedwingen hem even in te kijken; toen naar huis, en het eerste wat ik Lotje toeriep, was, "Goede tijding! Moeder blijft in het Sarphatipark". Ziezoo, die quaestie is dus gelukkig opge­lost, en tot 1897 ten minsten kunnen wij ons U in Uw oude omgeving blijven voorstellen. Hartelijk hopen wij, dat dit ook daarna nog vele jaren het geval moge zijn, en dat wij er dan spoedig persoonlijk getuigen van mogen zijn. Ik kan mij voor­stellen, dat het voor Jettie een ber...d geval is geweest, om die emotie te moeten verwerken; dat nu ook juist wat voor háár noodzakelijk was, voor anderen zóó'n impopulair idée moest zijn. Gelukkig, dat de oplossing allen bevredigt; moge zij van haar verblijf 's winters in de hoofdstad, en van hetgeen er dan te profiteeren valt, veel satisfactie hebben! Over die financiëele quaestie moet U zich maar niet ongerust maken; niet alleen, dat U het talent hebt, om met weinig geld véél te doen, iets waarover ik nog altijd verbaasd ben, maar in dit geval hebt U het volste recht, om te denken "het komt terecht", en eens op Uw eigen kinderen te rekenen. Iemand die zooals U nooit iets anders gedaan hebt, dan om anderen te denken en voor anderen te leven, moge waarachtig op haar ouden(!) dag (Nota Bene!, met een figuur als een jong meisje en een jeugdig en fleurig gezicht) wel eens haar zin hebben. En hiermede stappen wij van deze emotie verwekkende geschie­denis af; wij hebben erg met Jettie te doen gehad, dat die zoo tusschen kunst- en moederliefde (!) in de knel is geraakt, en vinden haar nu héél lief, dat zij tot zulk een bevredigende oplossing heeft bijgedragen.
Ons leven gaat hier zonder groote schokken geregeld voort. Wij verheugen ons elken dag, dat wij elkander bezitten, zijn dankbaar dat wij in ons eigen huis zitten, en kalm en rustig van ons huiselijk leven kunnen genieten. Behoefte aan uitgaan of menschen zien hebben wij weinig of niet, en zonder bepaald kluizenaars te zijn geworden, bemoeien wij ons toch weinig met de buitenwereld. Wij zijn nu in den echten regen­tijd, en soms kan het zoo guur zijn, dat het ons in de achter­galerij te frisch is, en wij in de binnengalerij gaan zitten. Verleden hebben wij er zelfs 's avonds laten dekken en toen alle deuren dicht waren, was het juist of wij in een Holland­sche kamer zaten. Ik moet U hem nog altijd beschrijven.
Het is een flink hoog vierkant vertrek, van 5 x 5 meter breed. Uit de voorgalerij gaven twee openslaande deuren toe­gang. Rechts is de muur van onze slaapkamer met een deur; deze is door Lotje aardig en smaakvol gemaskeerd door een turksch patroon van gordijn van Pander; de officiëele term luidt: "portière à tête flamande". Doorloopende komt U in den gang naar de achtergalerij, U reeds beschreven. Vóór de gang-ope­ning (er is geen deur) hangt een sierlijk portière, van de­zelfde stof als de andere. Op de grond ligt een zeil (iets bizonders in Indië) het patroon is een lichte grond met donke­re bouquetjes. De wanden zijn behangen; hier ook iets bizon­ders. Het is een licht behang met lichtgrijze bloemetjes en gouden streepjes, afgezet door een donkerrood randje; de zolder is in lichte kleur geschilderd. In het midden van de kamer (want het is eigenlijk dwaas van een "galerij" te spre­ken, wanneer geheel eene Europeesche kamer is geïmiteerd) ligt onder de flinke ronde tafel, een velvet karpet (van Mündheim). Daarboven hangt eene groote lamp met één pit; om de tafel staan eenige gewone en eenige tripstoelen van gecireerd Djati­hout, oftewel nagemaakt bois antique. Links in de muur is het venster, wel van blinden voorzien, maar overigens de eigenaar­digheid hebbende van geen glazen ramen of iets van dien aard er op na te houden. Overdag kijkt men dus zóó in het groen. Daarvoor hangt een gewone kanten gordijn met een drape­rie boven aan van dezelfde stof als de portière. Schuins in den hoek staat de piano, en het behoort tot mijn prettigste uur­tjes als Lotje daarvóór gaat zitten en hare slanke vingeren over de toetsen laat glijden om mij wat voor te spelen, geen sonate van Beethoven, maar.... Daisy Bell (in de Kalverstraat gespeld Decie Bel). Wordt hij niet bespeeld, dan prijken er op een zwarthouten standaardje de platina photo's van Gerarda en Keetje Lugard. Ook staat er nog een aschpotje van Jacob en Herman R.
Links van de gang-opening hangt aan de muur in het mid­denvak een groote spiegel met vergulde lijst en fronton, voorstellen­de twee naakte peinzende engeltjes, die buikpijn hebben; ieder, symmetrisch, een handje op hun buikje. Daaron­der een console met marmeren blad, met eenige snuisterijen erop. Daarnaast..... en zoodoende ben ik gekomen tot het belangrijkste in ons salon, onze trots en wel de artistieke wandver­sieringen. Terwijl meestal in Indië van alles en nog wat aan den muur gehangen wordt, als het maar vult, vindt men hier bij ons iets bizonders, iets artistieks! Ter zake: op de eere­plaats, rechts en links van den spiegel hangen de portret­ten van U en van Lotje's mama, het huwelijkscadeau van Jettie. Elken dag zien zij ons aan, en telkens worden wij getroffen door het leven, dat er in ligt, en door de treffende gelijke­nis. Aan den zijwand hangt eene gravure naar Mesdag's "Mane­schijn". Tot mijn grooten spijt, moet ik bekennen dat dit werk daar niet tot zijn recht komt; of het komt dat Vorstenberg er zulk een mooie lijst, eikenhout met cuivre poli, omheen ge­maakt heeft; of het in deze Indische omgeving te donker en te somber van toon is.. er is nog niemand geweest, die door het mooie ervan gefrappeerd is geweest. Dan heeft zijn pendant meer succes; die wordt door de bezoekers altijd direct opge­merkt; de opinies erover loopen uiteen, maar allen zijn het er over eens, dat het een kostelijke type is. En weet U, wie het is? Niemand anders dan Lof, onze brave buurman Lof, de vader van den leelijksten vent, die ik nog ooit gezien heb. (vooral als hij met zijn breeden bek probeert te lachen tegen een dienstmeisje). Een ieder is direct gefrappeerd door het pak­kende, zoo duidelijk uitkomende, type van dien echten oud-Hollandschen boer. Velen verbazen zich erover, dat de schilde­res juist zoo'n intens leelijken vent heeft uitgezocht; maar onder den indruk van dat leevende portret komen ze toch. Men houdt in Indië van demonstratieve kunst, en daarom heeft Lof meer succes dan Mesdag. Jammer dat die achtergrond zoo erg donker is; dat hebben wij bij deze schilderes meer opgemerkt. Wat meer licht zou hare goedgeslaagde karakterstudies nog beter doen uitkomen.
Van dezelfde auteur hangt er nog een aardig Volendamsch visschersmeisje, met de traditioneele muts op. Reeds was mij opgevallen dat deze accessoire in de teekening een voornamer rol speelde, dan de hoofdpersoon (het is 'm toch te doen om dat visscherskind en niet om die muts?) toen ik toevallig in handen kreeg de "Spectator" van 11 Mei 1895 no. 19 en daarin een beoordeling las (op pag. 154) van elders door deze artis­te geëxposeerd werk. Daar dit vrij wel ook van toepassing is, op de bedoelde teekening, weet ik niets beters te doen, dan dit hier woordelijk op te schrijven:
"De figuurteekeningen van Mej. de Vries getuigen van een nauwgezet waarnemingsvermogen; vooral het kinderkopje is goed van behandeling en expressie; het hoofd der vrouw is ook wel goed, maar er is, ik zag dit al meer, een streven om die muts met het hoofd den vorm van een bisschops-mijter te geven, waar­toe deze vorm misschien wel aanleiding geeft, maar dat zoo opgevat toch levenloos wordt, omdat de vorm van het hoofd geheel verloren gaat".
Dit artikel heet "Van Teekenen" en is geschreven à propos van de wit en zwart tentoonstelling van werk. L. in Arti; jammer genoeg herinner ik mij overigens niet, van die tentoon­stelling iets gelezen te hebben. Wel heb ik op een vroegere expositie de "Hooihoopen" (welk een woord!) gezien, doch dit genre kon mij niet bekoren.
Tot mijn groot leedwezen ben ik door maildrukte verhin­derd, mijne kunstbeschouwing voort te zetten, doch hoop dit per volgende mail te doen.
Met een hartelijken zoen en vele groeten
Uw liefh. Zoon
Dirk.
************************